Het lijkt misschien alsof tegenwoordig alle problemen uit de
kansrekening gevangen kunnen worden met een eenvoudige berekening. Onze intuïties
leiden ons echter vaak door andere mechanismen om de tuin. Dat blijkt bijvoorbeeld
uit discussies over het Drie Deuren Probleem van Willem Ruis (zie: http://www.xs4all.nl/~potato/ruis.htm).
In de eerste bijdrage van dit thema zal de Nederlandse componist Samama ingaan
op de rol van de kansrekening in de 20e eeuwse muziek. Men vermoedt wel eens
een verwantschap tussen het bedrijven van wiskunde en het componeren van muziek.
Is dat toeval?
Tegenwoordig wordt de interesse voor kansrekening vooral ingegeven door het
belang van risicoanalyses. Dit speelt bijvoorbeeld bij kwesties als: hoe groot
is de kans op het uitbreken van varkens-pest en hoe wordt die kans beïnvloed
door mogelijke maatregelen? Uit het verhaal van Cooke zal blijken dat ook experts
nog steeds moeite hebben met het kansbegrip.
De rijke traditie van het onderwerp zal worden belicht door Van Maanen en Lambalgen.
Van Maanen bespreekt de ontwikkelingen in de 17e eeuw terwijl Lambalgen ingaat
op de grondslagen problematiek aan het begin van de 20e eeuw.
Leo Samama
Componist en artistiek coördinator van het Residentie Orkest
Na de tweede wereldoorlog hebben diverse componisten zich
aangetrokken gevoeld tot een manier van componeren waarbij het ego van de
scheppende kunstenaar geacht wordt buiten spel gezet te zijn. Enerzijds
is dit zoeken naar een ego-loze muziek ingegeven door niet-westerse visies
op het scheppen van wat wij in het westen Kunst zijn gaan noemen; anderzijds
is ook een reactie te bespeuren op de steeds strengere seriële muziek,
waarin zoveel mogelijk parameters in de muziek op voorhand worden vastgelegd
in ordeningen van diverse aard.
Een van de meest bekende voormannen van de zogenaamde aleatorische muziek
of toevalsmuziek was John Cage. Daartegenover stond - zoals gezegd - de
strenge regelgeving van de seriële muziek. Cage verkondigde dat het
door de `componist' gemanipuleerde toeval - bij hem op basis van de I Tjing
- een compositieproces oplevert waarin geluiden in elke denkbare betekenis
van het woord bijeengebracht kunnen worden zonder de nadrukkelijke aanwezigheid
van de componist zelf.
De Frans-Griekse componist Yannis Xenakis (tevens architect
en wiskundige) verwees de wiskundige technieken van de serialisten (de mathematische
en niet de ideologische basis achter hun reeksenordeningen) naar kleuterland
en vatte de toevalsmuziek, dat wil zeggen toeval in het algemeen, in duidelijke
wiskundige formules samen. Dit laatste noemde hij de stochastiek, de waarschijnlijkheidsleer.
In navolging van enkele grote wiskundigen (waaronder Bernouilli) bewees
Xenakis dat ook het geluid op straat, het ruisen van bladeren en het tsjilpen
van de vogels wetmatigheden kent. Dus moet het ook mogelijk zijn de omgekeerde
weg te bewandelen en vanuit stochastische formules geluidswolken te scheppen
die lijken op toevalligheden.
Wat nu heeft deze boeiende driehoek tussen serialisme, aleatoriek en stochastiek
in de tweede helft van de vorige eeuw opgeleverd?
Roger Cooke
Informatietechnologie en Systemen, Technische Universiteit Delft
In vele toepassingen van de wiskunde wordt gewerkt met modellen
waarvan de parameters niet met zekerheid bekend zijn. Vroeger kon men volstaan
met het kiezen van een `meeste waarschijnlijke waarde' om de parameters
vervolgens te behandelen alsof ze met zekerheid bekend waren. Toen dat niet
meer ging, werd met een paar `scenario's' gewerkt. Men kiest een `nominale'
of `surprise free' scenario, en zet deze vervolgens af tegen `optimistische'
en `pessimistische' keuzes van de waarden van de parameters.
De mondige en goed opgeleide probleemeigenaar kan niet meer worden afgepoeierd
op deze manier. Hij/zij vraagt simpelweg: `Als de input parameters niet
met zekerheid bekend zijn, hoe groot is de onzekerheid, en hoe groot is
dan de onzekerheid in het eindresultaat?'
Dit brengt vele wiskundigen in verlegenheid, om twee redenen:
In deze lezing zal ik een aantal voorbeelden laten zien waarin `experts' in de kansrekening uitglijden op `elementaire fouten'. Met een voorbeeld uit de berekening van de betrouwbaarheid van een dijkring, zal ik ook laten zien hoezeer onze `gewone' wiskundige intuïtie misleid kan worden zodra er sprake is van onzekerheid. Anders gezegd: er is stront aan de knikker met het kansbegrip.
Jan van Maanen
Vakgroep Wiskunde, Rijksuniversiteit Groningen
De kansrekening kent een rijke traditie van problemen. Pascal
en Fermat wisselden in 1654 een aantal brieven over de kansen in het dobbelspel
en over de verdeling van de pot bij het voortijdig afbreken van een kansspel.
Huygens hoorde in de zomer van 1655 in Parijs over deze problemen spreken
en vond er de inspiratie in voor zijn Van rekeningh in spelen van geluck,
dat in 1657 in het Latijn en in 1660 in het Nederlands verscheen. Jakob
Bernoulli nam op zijn beurt Huygens' werkje als uitgangspunt voor zijn studie
over kansen. In dagboekaantekeningen van 1685 en later werkte Bernoulli
de vijf open problemen uit die Huygens, als een soort uitdaging aan de lezer,
aan het einde van zijn Rekeningh opgenomen had. Het eerste boek over kansrekening
Ars conjectandi (de kunst van het gokken, 1713) van Bernoulli, begint met
een herdruk van het werkje van Huygens.
Daarna volgt in het boek de benodigde combinatoriek en vervolgens geeft
Bernoulli een groot aantal toepassingen en nieuwe problemen. De Ars conjectandi
was de Bijbel van de kansrekenaars in de 18e eeuw (Daniel Bernoulli, De
Moivre, Laplace). Voorwaar, een traditie van problemen.
Bovendien waren het problemen waar de uitkomst iets betekende voor degene
die eraan werkte. Het ging niet om het uitrekenen van het aantal gunstige
uitkomsten gedeeld door het totaal aantal uitkomsten van een experiment,
het ging om geld, om de vraag hoe je een weddenschap zo moest inrichten
dat je aan het langste eind trok.
Vele problemen komen op u af rollen.
Prof.dr. Michiel van Lambalgen
Faculteit Wijsbegeerte, Universiteit van Amsterdam
De kansrekening is in zekere zin een nieuwkomer onder wiskunde-gebieden;
een algemeen geaccepteerde axiomatiek werd pas in 1933 opgesteld. Waarom
heeft dat zo lang geduurd? Uitgaande van een citaat van Freudenthal: `Het
begrip toeval is niet tegenstrijdig, het wordt pas tegenstrijdig als ik
probeer het te formaliseren', laten we zien dat er lange tijd onenigheid
is geweest over de vraag waar kansrekening nu eigenlijk over ging, en wat
dan de precieze eigenschappen van `kans' zijn.
Hierbij zullen we ons concentreren op de periode 1870-1940, een tijd waarin
het bouwwerk van de wiskunde opnieuw werd opgetrokken (denk aan axiomatisering,
de rol van verzamelingenleer, het intuïtionisme van Brouwer, enz.).
We noemen enkele van de conflicterende intuïties die de axiomatisering
van de kansrekening vertraagd hebben. Sommigen meenden dat `kans' als relatieve
frequentie geïnterpreteerd moet worden en dus, om het wiskundig exact
te maken, als limiet relatieve frequentie in een oneindige rij uitkomsten.
Anderen meenden daarentegen dat het zelftegenstrijdig is het bestaan van
een dergelijke limiet te postuleren. Weer anderen meenden dat `kans' een
fysische eigenschap van een systeem is, zoiets als massa, en dat daaruit
af te leiden is dat relatieve frequenties zich zullen stabiliseren. Al deze
opvattingen hebben geleid tot verschillende formaliseringen van kansrekening
die enige tijd naast elkaar bestonden, alvorens het pleit beslecht werd
door de axiomatisering van Kolmogorov uit 1933. We zullen echter laten zien
dat dit formalisme algemene instemming verkreeg doordat het één
van bovengenoemde interpretaties van `waarschijnlijkheid' voortrok: namelijk
waarschijnlijkheid als fysische eigenschap.