| home |

Sneeuwkristal



Elke sneeuwvlok bestaat uit tientallen kristallen. Een sneeuwvlok van 4 cm doorsnede bevat er zo’n tienduizend.

Kepler, wiskundige, schreef er al in 1611 over toen hij sneeuwvlokken bestudeerde. 'Floculi sexanguli villosis radiis' noemde hij ze: zeshoekige vlokjes, met van haartjes voorziene stralen. Kepler liep in die tijd door de straten van Praag en werd gekweld door de gedachte nog geen passend nieuwjaarsgeschenk voor de keizer, zijn opdrachtgever, te hebben gevonden. Het sneeuwde, en de sneeuwvlokken vielen op Keplers jas. Die zag nu een ideale mogelijkheid zijn verplichting tegenover de keizer na te komen door het aanbieden van een verhandeling over de zeshoekige sneeuwvlok.
Keplers idee was dat de regelmatige, zeshoekige vorm van sneeuwkristallen misschien iets te maken kon hebben met andere regelmatige zeshoeken die in de natuur voorkomen. Dat was nog niet eens zo slecht bedacht, want tegenwoordig is bekend dat inderdaad veel kristallen zeshoekige vormen kennen, waaraan de hexagonale (zeshoekige) bolstapeling ten grondslag ligt. Leg in een vlak immers zeven bollen zo dicht mogelijk, en symmetrisch tegen elkaar. Dan is er één bol in het midden, en zijn er zes omheen. Sneeuw heeft echter weinig met bolstapeling te maken. Watermoleculen (H2O) zijn geen bollen. Het zijn eerder driehoekige lichaampjes. Bovendien bestaat er ook sneeuw in de vorm van rechthoekige prisma’s. Al vallen die door hun eenvoudige vorm veel minder op dan het prachtige, zespuntige kristal.
Verder lezen