[Volgende] [Vorige] [Grafieken] [Inhoud]

Grafieken


Woordformules

Je hebt geleerd hoe je bij een gegeven woordformule een tabel kunt maken en hoe je daarna een grafiek kunt tekenen.

Met behulp van het programma vu-grafiek leer je hoe je dit ook op de computer kunt doen.

1.
Stel je voor: Op je girorekening staat op 1 januari 1995 fl 500,-. Je gaat vanaf dat moment elke maand fl 40,- sparen.
Met vu-grafiek gaan we na hoe jouw spaargeld groeit. We maken het probleem niet meteen al te lastig en houden daarom geen rekening met de rente, die je uiteraard ook nog over je spaargeld krijgt.

Met vu-grafiek gaan we eerst een tabel maken en daarna een grafiek tekenen bij dit probleem.
De `woordformule' bij jouw spaarrekening ziet er als volgt uit:


Op naar de tabel en de grafiek!

- Start het programma vu-grafiek en kies in het menu Invoer `alles verwijderen'.
Op de vraag: `Assen verwijderen' antwoorden met ja.

- Kies nu in het menu Invoer `assen opgeven'.
Beantwoord de vragen als volgt:



Afsluiten met [F7].

- Kies nu in het menu Invoer (`nieuwe formule').
Toets nu de formule in: bedrag = 500 + maanden * 40
Afsluiten met [F7].
Kies nu in het menu Grafiek `klein' en laat de computer de grafiek tekenen.
Met de toets [T] zie je ook de bijbehorende tabel!

Beantwoord nu de volgende vragen met gebruik van de computer.

a. Hoeveel geld staat er na vijf maanden op je rekening?
Aanwijzing: Toets het cijfer 1 in.
Je ziet nu het `plaatskruis' op de grafiek verschijnen. Verder zie je onderaan weergegeven de waarden die horen bij het punt waar het kruis op dit moment staat. Het plaatskruis kun je verplaatsen met de cursortoetsen.
Je kunt natuurlijk ook de tabel gebruiken.
Met de toetsen [<] en [>] kun je de stapgrootte aanpassen.

b. Hoeveel geld staat er na 24 maanden op je rekening?

c. Na hoeveel maanden staat er fl 1.020,- op je rekening?

d. Je wilt sparen voor een nieuwe fiets. Deze fiets kost fl 1.150,-.
Na hoeveel maanden kun je deze fiets kopen?

Je hebt nu gezien hoe je met vu-grafiek van woordformules grafieken kunt tekenen.

Bij de volgende opdrachten gaan we niet steeds alle handelingen die je moet uitvoeren precies omschrijven.

Kijk zonodig even terug bij opdracht 1 of vraag je docent als je het even niet meer weet.

2.
Bij het Tiki-bad moet je fl 6,- entree betalen. Je kunt ook een kortingskaart kopen van fl 60,-. Een jaar lang betaal je dan maar fl 2,- entree per bezoek.

a. Stel je voor dat je één jaar lang één keer per maand naar het zwembad gaat. Koop je dan een kortingskaart of losse kaartjes?
Licht je antwoord toe met een berekening zonder de computer te gebruiken.

b. Wanneer je alleen losse kaartjes koopt, kun je met een formule uitrekenen hoeveel je in één jaar betaalt. De formule luidt:


Laat de computer de bijbehorende grafiek tekenen.
Begin met Invoer (`alles verwijderen', ook de assen!).

c. Wanneer je kiest voor een kortingskaart, dan kun je de volgende formule gebruiken:


Laat de computer ook deze grafiek tekenen.

d. Toets [T] en bekijk de tabel behorend bij de formules.
Gebruik nu de tabel of de grafieken bij het beantwoorden van de vragen.

e. Stel, je bezoekt tien keer per jaar het zwembad.
Hoeveel guldens is het kopen van losse kaartjes voordeliger dan het gebruik van de kortingskaart?
Gebruik de computer bij het vinden van je antwoord.

f. Stel, je bezoekt veertig keer per jaar het bad.
Wat is voordeliger? En hoe groot is het voordeel in guldens?

g. Bij welk aantal bezoeken is het kopen van losse kaartjes even duur als het kopen van kortingskaartjes?

h. Petra heeft in dit jaar fl 128,- uitgegeven aan bezoekjes aan het zwembad.
Had ze een kortingskaart? Hoe vaak is ze geweest?

3.
Deze laatste opdracht kun je doen als er nog tijd voor is.
Je moet eerst zelf de formules zoeken en daarna de grafieken laten tekenen.
Stel je voor:
Twee vaten zijn volledig gevuld met water. Door een kraan te openen lopen beide vaten leeg.

- In vat A zit 500 liter water en na het openen van de kraan stroomt per minuut 20 liter water weg.

- In vat B zit 400 liter water en na het openen van de kraan stroomt per minuut 12 liter weg.

a. Schrijf de formule op waarmee je kunt uitrekenen hoeveel liter water nog in vat A zit.
Gebruik de woorden inhoud en minuten.

b. Dezelfde vraag, nu voor vat B.

c. Laat de computer de grafieken tekenen die bij deze formules horen.
Denk eraan: eerst alles verwijderen.
Daarna de assen opgeven:

d. Gebruik de tabel of de grafiek:
In welk vat zit na 4 minuten het meest? Hoe groot is het verschil?
In welk vat zit na 12 minuten het meest? Hoe groot is het verschil?
Na hoeveel minuten zit in beide vaten evenveel water?


Wiskunde met PIT - 20 OCT 95
[Volgende] [Vorige] [Grafieken] [Inhoud]

Generated with CERN WebMaker